Loden dakbedekking

Doordat lood een vrij zacht materiaal is, is het in de gewenste vorm te kloppen zonder dat naden nodig zijn. Daarmee kan de sluiting waterdichter zijn dat wanneer andere materialen worden toegepast. Mits op correcte wijze toegepast overleeft bladlood het gebouw en wordt het na gebruik eenvoudig gerecycled.

Lood en atmosferische invloeden.

Bij blootstelling aan de buitenlucht wordt aan het loodoppervlak langzaam en geleidelijk een sterk hechtende en vrijwel onoplosbare oxidelaag gevormd met een zilvergrijze natuurlijke kleur patina.

Bij aanvang van het oxidatieproces ontwikkelt zich aan het loodoppervlak eerst een onstabiele laag loodoxide. Dat is na een enkele regenbui al goed zichtbaar in de vorm van lichtgrijze vlekken en strepen, dit is de zogenaamde instabiele fase waarin het beginpatina nog gedeeltelijk afspoelbaar is. Vrij snel ontwikkelt zich echter de permanente en goed aanhechtend beschermde oxidatielaag, het loodpatina.

Door het gebruik van patineerolie wordt de instabiele fase praktisch geheel voorkomen. Het heeft buiten de vorming van de egale, grijze loodkleur van het bladoppervlak als grote voordeel dat strepen op de oppervlakte onder het bladlood, zoals dakpannen en leien, worden voorkomen. Dit is ook om esthetische redenen ongewenst, vooral bij “in het zicht” vallend werk. Eenvoudig inwrijven met een zachte doek is voldoende en voorkomt de vorming van vlekken en strepen.

Toepassingen

Lood wordt gebruikt als dakbedekking, voor goten en hemelwaterafvoeren, voor bekleding van onder meer torenspitsen en om aansluitingen tussen bijvoorbeeld daken en muren te realiseren.
Daarnaast wordt het onder meer gebruikt voor ornamenten, het afdekken van steunberen, luiken, vloeren van klokkenzolders, platte daken van dakkapellen, frontons, insnoeringen van torens en oeils-de-boeuf. Ook komen loden leien voor. Als dakbedekking voor grote hellende en platte daken komt lood in Nederland niet heel veel voor.

Lood komt van oudsher voor in gegoten en gewalste platen. Gegoten lood werd vervaardigd door op speciale, licht schuingeplaatste giettafels lood te gieten en af te strijken (daarom ook wel gestreken lood genoemd). Voor het gebruik als bladlood in de bouw is het tot circa 1906 op deze wijze gegoten. Gegoten lood is veelal relatief dik. Tegenwoordig wordt het uitgegoten in blokken en daarna gewalst tot de gewenste dikte (geplet of gewalst lood).

In verband met de relatief hoge thermische uitzettingscoëfficiënt, het eigen gewicht, de lage treksterkte, lage kruipgrens en lage stijfheid moet lood worden verwerkt in stukken met beperkte afmeting en voldoende dikte. Daarbij moeten genoeg expansiemogelijkheden zijn in plaatnaden en bevestigingspunten. In beginsel geldt dat kleinere afmetingen gehanteerd moeten worden naarmate de dikte van het lood gering, de helling groot en de bezonning sterk is.

Monumenten

Op monumenten ligt in het algemeen dikker lood dan tegenwoordig voor vergelijkbare nieuwbouw wordt gebruikt. Als vuistregel geldt voor monumenten dat een plaat verticaal lood met een dikte van 3,4 mm die rondom is gehaakt een maximale afmeting mag hebben van 0,6 m2. De juiste plaatdikten staan in onderstaande tabel. Uit oude bestekken blijkt dat men vroeger voorschreef dat lood ‘uit de breedte van de rol’ moest worden gebruikt. De reden hiervoor was dat zo de maximale lengte van de stukken lood werd beperkt. Het had niet te maken met een eventuele vezelstructuur.